Beschrijving
Nacht
De diepzwarte nacht strekte zich uit over het land. Over de bossen, over de weilanden, de kronkelende rivieren, over het grote meer dat nu een spiegel leek, glinsterend in het schijnsel van de halve maan. De duisternis glooide zachtjes mee met de heuvel waar Schikkelvarken en Gratenzwijn zaten.
‘Mooi hè…’ zuchtte Schikkelvarken.
‘Heel mooi’ zei Gratenzwijn ‘maar wel heel donker en nu de dagen zo kort zijn, zijn de nachten langer…’
‘Maar dat is nu eenmaal zo’ antwoordde Schikkelvarken ‘in de kou krimpen de dingen, ook de dagen… en zo kunnen we de sterren langer zien’ .
Gratenzwijn knikte maar dat kon Schikkelvarken niet zien omdat het te donker was. Zwijgend zaten ze naast elkaar en keken naar het land dat onder hen lag en waar ze af en toe de contouren van konden zien, glinsterende lijnen die aangaven waar een weiland ophield en een bos begon.
‘Weet je, Gratenzwijn…’ zei Schikkelvarken na een tijdje ‘ soms denk ik weleens dat we helemaal alleen zijn, dat er verder niemand is. Gratenzwijn rilde. Schikkelvarken had zojuist gezegd wat hij al een tijdje af en toe aan dacht, op sombere momenten.
‘Kom eens…’ zei hij en trok Schikkelvarken zachtjes naar zich toe. ‘als het nacht is, lang en zwart… en koud nog bovendien… dan lijk je allener. Maar dat ben je niet, houd mij maar vast, dan houd ik jou vast…’
En zo zaten Schikkelvarken en Gratenzwijn op de top van de heuvel, tegen elkaar aan, wachtend op het licht van de volgende dag.