Oude minnaars
Wij spreken af
In dat nieuwe restaurant
Een tafel in een hoekje
Het meisje dat serveert
Is mooi en handig met de borden
Wij eten goed
En spreken
Over wát we zijn Geworden
En dan, na een fles wijn
(Nog maar één?
Welja, vooruit)
Over wie we zijn Geworden
We zijn niet anders
Zegt hij
Dan toen,
meer dan twintig jaar geleden
Toegegeven,
we doen nog steeds
En grotendeels
De dingen die we
Destijds deden
Toch hebben onze cellen
Zich allemaal
Vernieuwd
En zijn sommige
Van die cellen,
Opgeteld vier keer,
Uitgegroeid tot zonen
Waardoor wij toch
Heel anders zijn
En meer
“Nog altijd met Maria?”
Vraag ik
Hij knikt
En mijdt mijn blik
Ondanks alles
Is hij nog altijd bij Maria
“Ook dat is
Een soort van trouw”
Zeg ik
“Het blijven bij de vrouw
Omdat zij je zonen
baarde”
Kan het dat de schuld
Verjaarde?
En daarmee
De spijt verdween?
De jaren gingen heen
Ik kijk hem aan
Mijn oude minnaar
Hij kijkt terug en glimlacht
Pakt mijn hand
Heel even
“Kom” zegt hij
Hij rekent af
En pakt de jassen
Bij het afscheid,
Zijn hoofd verdwijnend
in mijn kraag,
Besluiten wij
‘Het was fijn
Vandaag,