Skip to main content

Hollandse Garnalen ( top 10 essaywedstrijd KHMdW en NRC 2013)

Toen de moeder van Paul vier maanden in verwachting was van hem, overleed zijn vader. Volkomen onverwacht. Het was 1960. Los van de emotionele impact die dit grote verlies op zo’n kwetsbaar moment met zich meebracht, zat er ook een vervelende praktische consequentie aan vast. Zijn moeder was plotseling een weduwe met vier kinderen, drie dochters en één, nog ongeboren, zoon. Ze had geen werk en was afhankelijk van het weduwen- en wezenpensioen. Het jonge, kreupele gezin had het niet breed.

De moeder van Paul veroorloofde zich echter één keer per jaar een uitspatting- als zij jarig was, waren er Hollandse garnalen voor het hele gezin. Op haar verjaardag stond zij de kinderen na school stralend bij de deur op te wachten in haar mooiste jurk. De garnalen stonden dan al klaar: vijf schaaltjes, op de keukentafel.

Garnalen waren duur en eigenlijk “kon het niet uit” . Maar toch waren er elk jaar weer die Hollandse garnalen op de verjaardag van Paul’s  moeder. De garnalen waren de luxe die de moeder van Paul elk jaar opnieuw veroverde op een bestaan dat werd gekenmerkt door zuinigheid en schaarste. Garnalen stonden voor geluk. De mooiste jurk  van Paul’s moeder benadrukte de feestelijkheid van het moment. Bijna was het een lange neus die zij trok naar de problemen die zich afspeelden in het alledaagse: “Nu even niet.. eerst garnalen!”

Paul is inmiddels drieënvijftig. Hij is goed terecht gekomen, heeft een goede baan en een riant inkomen. Zijn twee kinderen groeiden op in een omgeving waar geen sprake was van schaarste of zuinigheid.

Voor de zoon en de dochter van Paul hebben Hollandse garnalen geen extra betekenis. Voor hen zijn garnalen gewoon garnalen. Punt.

Dat verschil in beleving was zestien jaar lang geen probleem binnen het gezin van Paul. Maar op de zestiende verjaardag van zijn dochter barstte er een bom die kennelijk al een tijdje zachtjes en geniepig had zitten tikken op een verscholen plekje in Paul.

De dochter had een sweet sixteen feestje gepland en was op enig moment in de dagen voorafgaande aan het feest telefonisch in gesprek met de cateraar die zij had ingehuurd. Paul volgde de helft van het gesprek dat zich aan zijn kant afspeelde, -de antwoorden van de dochter die in een zekere staat van verveling, hangend op de bank, het gesprek voerde. Het gesprek kwam op het voorgerecht. Na wat onderhandelingen over de kleur van de servetten hoorde Paul zijn dochter de vraag van de cateraar herhalen: “Rivierkreeftjes of Hollandse garnalen?”. En hoorde hij kort daarop haar antwoord :”Ehm… Doe maar Hollandse garnalen.”

Daar ging het mis. De pijn zat uiteraard in het eerste – Ehm… Doe maar – gedeelte van haar antwoord. In die woorden werd de betekenis die Hollandse garnalen voor Paul hadden, met een achteloos gebaar door de nietsvermoedende dochter in één klap gediskwalificeerd. Onbedoeld deed zij, met haar antwoord aan de cateraar, datgeen wat voor Paul synoniem stond voor de overwinning op het kale bestaan, af als onbetekenend.

Maar wat nog veel schurender was aan de, met nonchalance doordrenkte, woorden van zijn dochter was het plotselinge besef bij Paul dat zijn kinderen iets essentieels misten. En het besef dat hij een belangrijk aandeel had in het veroorzaken van dit gemis. Zijn woede uitbarsting richting zijn zestienjarige dochter kort daarna was dan ook, weliswaar in retrospectief, niet tegen haar gericht maar tegen zichzelf. Hij had gefaald op een essentieel onderdeel in de opvoeding.

Zijn kinderen hadden nooit geleerd hoe het voelde om te verlangen naar iets. Zij hadden nooit hoeven wachten op het in vervulling gaan van een wens. En wat minstens zo schrijnend was : zijn kinderen, omringd door alles wat hun hartje begeerde, altijd in staat om onmiddellijk toe te geven aan een opwelling van “willen hebben”,  hadden geen idee van luxe.

“˜Eigenlijk, op de keper beschouwd,” zei Paul aan het slot van de anekdote, “zijn mijn kinderen opgegroeid in een eigenaardig soort armoede.”

Ik keek naar Paul. Een lange, goedverzorgde man in een maatpak. Welriekend, ontspannen zippend aan zijn tweede glaasje vintage port in de loungeruimte van dit luxe hotel, een schoteltje goede, gerijpte brokkelkaas binnen handbereik. “Armoede” is niet het eerste wat op dat moment in mij opkwam.

Toch begreep ik wat hij bedoelde. Er zijn verschillende soorten van armoede. Er is daadwerkelijke armoede waarin je moet vechten voor overleving, dan is er de armoede die gekoppeld is aan een grens die wij gezamenlijk hebben bepaald en die wordt gevormd door het al dan niet op vakantie kunnen of het al dan niet kunnen veroorloven van een lidmaatschap van je kind bij een sportclub. Er bestaat ook zoiets al geestelijke armoede die overigens zelden als zodanig wordt ervaren door diegenen die er mee te maken hebben. En er is het soort armoede waar Paul het over had -het onvermogen om een passende waarde toe te kennen aan iets. En daaraan gepaard het onvermogen om gelukkig te zijn met iets wat extra is, wat bovenop het gebruikelijke ligt, kortom: het beseffen van de toegevoegde waarde die luxe eigenlijk is. Want aan elke soort armoede zoals hierboven beschreven, kleeft een andere variant van het begrip “luxe”.

Voor de eerste categorie- armoede in de meest primaire vorm- is bijvoorbeeld het kunnen beschikken over schoon drinkwater een luxe. En hoewel we misschien na het zien van een documentaire over een land waar schoon drinkwater niet voorhanden is, af en toe onze handen dramatisch ten hemel strekken terwijl we uitroepen ” wat een luxe is het toch, water uit de kraan”, zullen we dat kraanwater niet veel later, wanneer we ons gezicht wassen voor het slapen gaan, al niet meer als een luxe ervaren.  

Voor de mensen die te maken hebben met de tweede variant,de armoede die bepaald is door de grens die wij er als maatschappij bovenop hebben gelegd, gebaseerd op wat we gewend zijn, behoort het hebben van een werkende TV tot de primaire levensbehoeften zoals wij die, op redelijk subjectieve wijze, hebben bepaald. Het beoefenen van een sport door de kinderen in het gezin  wordt dan ervaren als “luxe”. In mijn optiek is deze armoedegrens dus een rekbaar begrip op het moment dat je gaat schuiven met de prioriteiten. Als dan blijkt dat een kind uit een gezin dat officieel onder de armoedegrens verkeert, wel kan sporten maar geen TV meer kan kijken is de lat van de armoede, objectief gezien, al verschoven. 

Over de combinatie van de derde variant, de geestelijke armoede, en het begrip luxe kan ik kort zijn: voor geestelijke armoede is het begrip luxe te ingewikkeld.

Dan komen we bij de vierde en laatste variant van armoede : de Paul variant; armoede in beleving. En met name deze variant is in staat om het begrip luxe goed te kunnen duiden.

Het begrip luxe wordt namelijk vaak verkeerd gebruikt. En dat is verwarrend. Wanneer wij, bijvoorbeeld, te gast zijn in een huis dat van alle gemakken is voorzien en waar de Jacuzzi dampend op ons staat te wachten terwijl een in zwart-jacquet geklede butler met een zachte “plop”  de fles Brut alvast voor ons opent. Zo’n huis waar je in complete en sprakeloze verbijstering geniet van het onbelemmerde uitzicht op een wereldberoemde berg wat je wordt geboden door de vijf meter hoge raampartijen. Logischerwijs roepen wij dan, overmand door de hoeveelheid geweldige indrukken “Wat een luxe!!” En in de meeste gevallen klopt die uitroep. Voor de meeste mensen is dit namelijk geen normale situatie. Het is een situatie waar er een hele dikke laag”extra” wordt gesmeerd over hetgeen wij als “normaal” ervaren. Die dikke laag ervaren wij als “luxe”. Maar voor onze gastheren, de eigenaren van het fabelachtige onderkomen, is het huis geen luxe. Zij wonen er. De butler is er elke dag, net als de champagne, het uitzicht, de jacuzzi en ja:  zelfs de zachte plop maakt deel uit van de alledaagsheid der dingen van onze gastheer. Vraag hem, mocht je hem ooit tegenkomen, wat hij als luxe ervaart en hij zal je waarschijnlijk verrassen. Het is onwaarschijnlijk dat hij een nog grotere jacuzzi als luxe zal ervaren, of een tweede butler, of raampartijen van zés meter hoog of een nog wat zachtere “plop” bij het openen van de tweede fles bubbels.

Veel waarschijnlijker is het dat hij begrippen als “stilte” of “anonimiteit” als luxe zal ervaren. Omdat dat hetgeen is wat hij wellicht niet bezit. Omdat dat zaken zijn die hij misschien niet aan kan schaffen. Omdat dat precies de zaken zijn die voor hem iets toevoegen. Het laagje dat bovenop zíjn alledaagsheid ligt.

Het antwoord op de vraag : “wat is luxe?” is dus “Luxe is relatief”. Luxe heeft geen prijskaartje, geen vaste waarde. Noch heeft luxe een gewicht, gezicht of objectief tastbaar kenmerk. De rekbaarheid van het begrip luxe hangt samen met de rekbaarheid van de begrippen “armoede”, “waarde” en “rijkdom”.

Paul ‘s moeder leeft nog steeds en woont in het oosten van het land. Elke derde zaterdag van de maand rijdt Paul naar haar toe en neemt dan een zakje Hollandse garnalen voor haar mee. Samen eten ze, elke derde zaterdag van de maand, met smaak de garnalen, nog altijd aan dezelfde keukentafel als toen.

De garnalen hebben misschien wat aan exclusiviteit ingeboet nu ze niet één keer maar twaalf keer per jaar door Paul en zijn moeder worden gegeten. Toch belichaamt het ritueel voor hen nog steeds wat het destijds ook belichaamde: de ruimte die er is om te genieten van iets dat bovenop de noodzakelijkheid ligt.

De vraag”Wat is luxe?”zal voor Paul dan ook altijd makkelijk te beantwoorden zijn “Hollandse garnalen”.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

ziggyklazes.nl

journalistieke producties

https://ziggyklazes.nl
KvK: 343 56 804


Get in touch!

E-mail: info@ziggyklazes.nl
Tel: 06 54 21 88 13