HET GROOTS VERDWALEN
Het was toen hij stopte,
En, twee straten te vroeg,
Parkeerde voor een huis
Waar zij niet woonden
En toen, zo vlak bij thuis
Een tijdlang zoekend
Door de straten joeg,
Dat zij onmiddellijk wist
Dat het groots verdwalen
Voor altijd was begonnen.
Dat de auto,vanaf nu,
vaker veel te vroeg zou stoppen
Voordat hij zijn reisdoel
zou bereiken
hij zwerven zou,
verloren in de tijd,
In uren die niets
met niets zouden verbinden
Dat de straten die hij kende
Hem, vanaf nu,
steeds vreemder zouden lijken
En een reden
voor wanhopig ‘kwijt’
Tot hij tenslotte, langzaamaan,
ook haar niet meer
zou kunnen vinden…
Nu zat ze naast hem, op de bank
Vervuld van weemoed en van spijt
Ze keek opzij, naar hem
En zag in zijn ogen
De paniek van het weten
Maar niet begrijpen
Van het zien
Maar niet herkennen
En het was toen, dat ze
Omdat het niet anders kon
Omdat zij, vanaf nu,
Hun beider toekomst moest omlijnen,
Afscheid nam van deze man
Met wie ze zoveel dagen deelde
Maar die, vanaf nu,
genadeloos
En met de tijd
onvindbaar
in het groots verdwalen,
Zou verdwijnen