CS
Mijn moeder kwam gisteren naar Amsterdam. Zij had afgesproken met haar zuster uit Harderwijk om een dagje in Amsterdam door te brengen in verband met de open tuinen dag. Nu heeft de NS besloten om haar werkzaamheden aan het spoor zoveel mogelijk in de weekenden te plannen. Begrijpelijk. Mensen die in het weekend reizen hebben in de regel meer tijd voor omleidingen dan mensen die door de week naar hun werk moeten.
Mijn moeder en haar zus hebben ook tijd voor omleidingen. Zij het niet van harte. Mijn moeder had minder omleidingen dan haar zus en was dan ook ruim een uur eerder dan zij op het CS in Amsterdam. Ik hield haar daar gezelschap in het 1e klas restaurant. Geen straf. Af en toe belde mijn tante naar mijn moeder om door te geven waar ze zat. Ze kwam langs Putten, Hilversum, Amersfoort en zo nog wat plaatsen die weinig te maken hadden met de rechte lijn naar Amsterdam. Ik hoorde aan de reactie van mijn moeder dat mijn tante er wat moe van begon te worden.
Uiteindelijk belde ze: ze was er. Ze stond in de hal van het CS. Ergens beneden. Bij de Starbucks zo zei zij.
Haastig rekenden wij af en daalden wij af naar de hal waar ik een Starbucks wist. Er is nog een andere maar die zit boven, die kon het niet zijn. Eenmaal bij de Starbucks in de hal beneden zagen wij nul Janny. Wij liepen wat heen en weer maar vonden haar niet. Mijn moeder belde haar. Tante was inmiddels bij spoor 13-14 zei zij, in de buurt van een kiosk. Ik vond dat een onbegrijpelijke beweging maar wist een kiosk bij spoor 13-14. Haastig liepen wij de hal door. Eenmaal bij de kiosk vonden wij alweer geen tante. Wij liepen wat rond maar neen, een tante vonden wij niet. Weer belde mijn moeder. Tante was nu inmiddels bij spoor 1-2 bij “een groot geel bord”.
“Zeg dat ze blijft staan waar ze staat en houd haar aan de lijn” zei ik, nogal vinnig, tegen mijn moeder. Zoekpartijen in een CS brengen niet het beste in mij naar boven. Ik ga mij dan gedragen als een generaal in oorlogstijd. Heel vervelend. Maar mijn moeder zei tegen haar zus “Blijf staan waar je staat en blijf aan de lijn” .
Wij liepen terug de hal door richting de uitgang. Ondertussen gaven mijn moeder en haar zus elkaar hun coördinaten door
“Ik zie een Hema, jij?”
“Neen.. ik zie wel een AKO”
“Ik niet. Zie je die zeepwinkel?”
“Neen. Wel een Starbucks.. oh nee, het is een reclame..”
Toen we aan het eind van de hal, bij de poortjes van de OV kaart weer geen spoor van tante zagen en ook geen idee hadden van waar zij mogelijkerwijs zou kunnen zijn, besloot ik het anders aan te pakken.
“Ik fluit nu heel hard op mijn vingers, dan weet zij waar we zijn”, kondig het maar aan” .
Mijn moeder houdt er niet van wanneer ik op mijn vingers fluit. Ordinair vindt ze het. Maar nood breekt wet. Ze kondigde het aan bij tante, deed haar vingers in haar oren en ik floot. Mijn tante hoorde het niet.
“Weet je zeker dat ze in Amsterdam is?” vroeg ik mijn moeder. Mijn moeder wist het zeker.
Tante was naar buiten gegaan. “Ik heb een groen jasje aan” zei ze tegen mijn moeder. En eindelijk. Aan de andere kant van de tramhaltes, ver weg, glinsterde er een groene stip aan de horizon.. Tante!
We liepen op haar af en zij op ons, mijn moeder en mijn tante nog steeds de telefoon stevig tegen het oor gedrukt als ware het een reddingsboei in deze wilde, grootsteedse zee van beweging en drukte.