Ik was dol op brood. Er waren weinig dingen zo opbeurend voor me als een warm stokbrood van de zaterdagmarkt. Dat brood kwam na aankoop maar zelden aan op de Smurfsteeg omdat het onderweg al in stukken werd gereten en verorberd werd door mijn zonen, die mijn liefde voor brood delen, en mijzelf.
Ik heb begrepen dat er zoiets bestaat als een bucketlist- een lijst waarop dingen staan die je nog wil doen ‘before you’re going to kick the bucket’. Nu het jeugdige gevoel van onsterfelijkheid langzaamaan plaats begint te maken voor een gevoel van ‘shit, laat ik eens iets gaan doen’, dient ook die bucketlist zich aan. Gelukkig is het aantal dingen dat ik perse nog wil doen voor mijn onafwendbaar verscheiden, te overzien.
Een tijdje geleden besloot ik dat het voorzichtig aan tijd werd voor bewegen. Ik deed het rustig aan en begon met een soort van zelfverzonnen yoga. Ik zat op de grond en deed iets dat weliswaar geleek op yoga maar daar niets mee te maken had. Het beste bewijs hiervoor was het moment dat mijn been een duidelijk ‘krak’ liet horen. Als je ‘krak’ hoort en het komt uit je been, dan is dat meestal slecht nieuws. Maar ik had betrekkelijk weinig last van de directe gevolgen van ‘krak’.
Ik besloot dat de ‘krak’ een vergissing was geweest en ging over op de orde van de dag.
Het geratel van rolkoffers klinkt aan de achterkant van de school. Het is vijf voor zeven.
‘Breng jij me morgen weg?’ vroeg Milan gister.
‘Als jij dat wil’ antwoord ik.
Iets in mij is gevleid dat hij dat wil. Iets anders in mij denkt dat het wel heel vroeg is. Ik zie dat Milan twijfelt. Hij gaat appen. Naar zijn vrienden. Om te vragen of zijn vrienden ook worden weggebracht door hun ouders.
Bij het Kruidvat verwacht ik geen service. Ik weet wat ik nodig heb, ik weet het te vinden en als ik het niet kan vinden ga ik zoeken totdat ik het vind omdat dat altijd nog sneller is dan wachten op een medewerker. Niets ten nadele over deze medewerkers overigens. Ik vind ze over het algemeen heel aardig. Ze zeggen goedemiddag aan de kassa en wijzen mij beleefd op het feit dat ik nog altijd mijn klantenkaart niet heb geactiveerd. Soms krijg ik zomaar een proefflesje wasmiddel. Op niets af. Prima dus. Als ik prijs zou stellen op service ging ik wel ergens anders heen.
Maar nu is er 1 medewerkster van het Kruidvat die haar taak toch iets serieuzer opvat dan de anderen. Deze robuuste vrouw van een jaar of vijftig is er ook heel goed in, in het Kruidvat.
Soms, meestal wanneer het weer omslaat, vraag ik mijn zonen ” Zullen we verhuizen? Weg van hier, naar een land waar de seizoenen niet zo van elkaar verschillen, ergens waar het warmer is, waar de dagen langer lijken en het tempo trager”.
Dan kijken ze me aan, halen hun wenkbrauwen op en zeggen “Nee hoor”.
Het is ook maar een proefballonnetje dat ik oplaat. Een lafhartig proefballonnetje dat daalt zodra de woorden “nee hoor” zijn uitgesproken. Mijn plan is nooit doortimmerd.
Vorige week moest ik naar Amsterdam. Ik sprak af met mijn reisgenote dat ik haar op het perron zou treffen. Bij aankomst van de trein koos zij bewust en resoluut voor een plek in de stiltecoupé. Wij namen plaats tegenover een wat morsige snordrager met een boek. De trein was nog niet vertrokken, de passagiers stroomden binnen en uiteraard gaat zulks niet geruisloos. Toen ik iets wilde zeggen tegen mijn reisgenote werd ik na twee woorden onderbroken door de man tegenover ons. “SSSSTTTTT” siste hij en wees daarbij op het raam waar op stond dat het hier een stiltecoupé was. Ik kan heel slecht tegen sissende mensen en daarbij vond ik dat de stilte pas inging wanneer de trein zich in beweging zou zetten. Toegegeven: ik bedacht een spelregel die mij goed uitkwam maar toch. Bij het in- en uitstappen was het onzin stilte te bedingen, vond ik.
“Ach meneer kom,” zei ik dan ook “we zijn nog niet eens vertrokken, wacht u nog heel even met sissen”.
Zaterdagavond, ergens in juni. We zitten aan de houten tafel in de ruime keuken. Een gulle tafel is het, met hapjes en wijn, in drie kleuren. De mensen rond de tafel , waaronder ik, zijn vrienden van elkaar. Onze kinderen zijn vrienden van elkaar, daar begon het mee. We hebben goede gesprekken met grote armgebaren en er wordt gelachen. De humor is, naast de vriendschap tussen onze kinderen, de belangrijkste reden dat wij af en toe, op een zaterdag-of vrijdagavond- net hoe het uitkomt- bij elkaar komen.
Dan doet één van de vrienden een mededeling:
“Jongens” zegt hij en zijn stem dwingt een korte stilte af, “ik heb een Tesla besteld,- een rode, met een zwart dak!”
Zijn mededeling wordt met gejuich ontvangen. Wij vinden een Tesla fijn. Omdat een Tesla hip is. Mooi om naar te kijken en het schijnt dat hij snel kan accelereren. Waarom wij dat die avond allemaal blijken te weten is mij een raadsel. Maar we weten het wel, allemaal.
Bij de soepschappen in de Albert Heijn staan twee mensen op leeftijd. Zij is wat kleiner dan hij en draagt een te grote winterjas waarin zij grotendeels verdwijnt. Haar kleine hoofd met het korte grijze haar en de strenge bril steekt bijna körperfremd uit boven de ruime bontkraag van haar parka. Zij staat druk te gebaren, ze lijkt boos. Hij staat zwijgend tegenover haar met een pakje kipnoodles in zijn hand.
Hoewel de gebaren anders doen vermoeden heerst er stilte rondom de twee. De vrouw uit af en toe een klank maar tot een woord komt het niet. Zij is doofstom.
“Zou u daar mee willen ophouden !??” . De stem van de kleine man met de bril aan de leestafel in het koffiecafé klinkt tot alsof hij tot het uiterste getergd is. Terwijl hij met een vurige blik langs mij heen naar mijn gesprekspartner, ook zittend aan de leestafel, kijkt voegt hij er luid sissend aan toe “U slaat de hele tijd met uw handen op tafel, zo kan ik mijn krant niet lezen!!”.
Mijn gesprekspartner Cees en ik staken onmiddellijk ons geanimeerde gesprek. We zijn letterlijk met stomheid geslagen. Deze hadden wij niet aan zien komen. Wij kijken naar de kleine man met de bril die zich nu met een rood aangelopen gelaat over zijn krant buigt, zijn rug gespannen, zijn lippen strak. Dan kijken we naar elkaar. We weten niet goed hoe we moeten reageren.